starnieuws

Moet de Staat partij zijn bij petroleumovereenkomsten?

12 Oct, 14:40

Carlo Jadnansing
De bekendmaking van de Final Investment Decision (FID) door Total Energies (Total) en APA Corporation (APA) op 1 oktober 2024 heeft in onze samenleving enerzijds euforie opgewekt, maar anderzijds ook een storm van kritiek veroorzaakt. Dit laatste is voor een belangrijk deel afkomstig van DNA leden. Maar ook vanuit het maatschappelijk middenveld zijn er vele kritische geluiden gehoord.

Enkele hiervan zijn dat het onverteerbaar is dat Staatsolie geen volledige openheid gegeven heeft met betrekking tot de overeenkomst die gesloten was met Total/APA. Voorts wekt het bevreemding dat de Republiek Suriname de overeenkomst niet getekend heeft. In DNA is zelf te kennen gegeven dat er sprake is van een flagrante strijd met de Grondwet. In sommige media-artikelen wordt gesuggereerd dat de overeenkomst ongeldig zou zijn omdat de natuurlijke hulpbronnen gemeenschapsgoederen zijn en dus nimmer zonder medewerking van de Staat kunnen worden uitgegeven. Ook bij schrijver dezes rezen er vraagtekens. 

Hoewel het recht betreffende de natuurlijke hulpbronnen niet tot mijn terrein van expertise behoort, heb ik de stoute schoenen aangetrokken, na een globaal onderzoek, te proberen enige helderheid te brengen. Wat direct opvalt is dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de FID en de overeenkomst die gesloten is met de zgn. “Contractors”: Total/APA. Naar ik begrepen heb is de Production Sharing Contract (PSC) reeds onder de vorige regering afgesloten, waarschijnlijk in 2015.

De overeenkomst is gesloten tussen Staatsolie en Apache Corporation waarvan de naam later veranderde in APA Corporation. Na het sluiten van de overeenkomst heeft Apache besloten – waarschijnlijk op grond van financiële overwegingen – een gedeelte van haar belangen over te dragen aan Total.
Total/Apache hebben exploitatiewerkzaamheden verricht, maar de beslissing om tot daadwerkelijke winning van de olie- en gasvelden over te gaan bepaald op een nader vast te stellen tijdstip o.a. afhankelijk van de winbare voorraden, de ontwikkelingen in de wereld olieprijs en wellicht ook de politieke omstandigheden in Suriname.
Dit betekent dat de definitieve investeringsbeslissing geheel in handen was van de genoemde Contractors. Staatsolie en de Republiek Suriname speelden daarin geen (contractuele) rol.

De PSC tussen Staatsolie en de Contractors

Volgens de Petroleumwet 1990 is Staatsolie als staatsonderneming (honderd procent van de aandelen behoort aan de Staat) bevoegd om met International Oil Companies (IOC’s) petroleumovereenkomsten aan te gaan. Volgens artikel 5 Petroleumwet 1990 is hiervoor goedkeuring van de Minister nodig, na toestemming van de Regering. De overeenkomst geschiedt in de vorm van een productiedelingscontract (PSC). Zoals voormeld is dit contract reeds in de vorige regeerperiode gesloten en aangenomen mag worden dat de vereiste goedkeuring en toestemming verleend zijn.
In dit verband wordt opgemerkt dat Staatsolie concessie had verkregen van de Staat op alle gebieden (blokken) die in aanmerking kwamen voor exploratie en exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen.

De PSC nader bekeken
De PSC is gebaseerd op een standaardcontract, dat waarschijnlijk in grote lijnen internationaal gebruikelijk is. In het onderhavige contract is de royalty voor de Staat Suriname bepaald op 6,25% van de “Gross Production” en kan gedurende de looptijd van de overeenkomst niet veranderd worden.  
De winstdeling is volgens mededeling van de directie van Staatsolie geheim en wordt daarom in het standaardcontract niet vermeld. Dit is begrijpelijk omdat bij openbaarheid ervan de onderhandelingspositie van partijen geschaad zou kunnen worden.

Als ik de directeur van Staatsolie goed begrepen heb, is het wel mogelijk om het gehele getekende contract desgewenst te bekijken met als enig verbod dat er geen kopieën mogen worden gemaakt. Uiteraard heeft de Staat Suriname als enig aandeelhouder van Staatsolie volledige inzage en controle in de totale bedrijfsvoering.

Slot
Er bestaat geen verplichting voor de Staat Suriname om partij te zijn bij petroleumovereenkomsten. In casu is dit daarom ook terecht niet het geval. Indien er op de een of ander manier bemoeienis van DNA nodig zou zijn bij het sluiten van de PSC, zou dat vóór 2020 gebeurd moeten zijn.

De FID betekent dat de Contractors Total/APA op 1 oktober hebben gezegd:
“Wij geven groen licht voor de daadwerkelijke olie- en gaswinning.”
Dit is een eenzijdige beslissing, weliswaar gebaseerd op een eerder gesloten contract. Staatsolie noch de Republiek Suriname konden deze beslissing rechtens afdwingen.
In dit verband wijs ik op een tweetal artikelen van hoge kwaliteit in SJB 2024 no. 1-2, die mij geïnspireerd hebben tot het schrijven van het onderhavige stuk:
Abygail Mohammedamin, De door de Regering gegeven garantie in het licht van de petroleumovereenkomsten, gesloten tussen Staatsolie en Contractors en Dhieredj Isrie, De beperking van de contractsvrijheid van buitenlandse oliemaatschappijen bij productiedelingsovereenkomsten.

Advies: Laten wij geen olie op het vuur gooien, maar als rechtgeaarde Surinamers de handen in elkaar slaan om mee te werken aan de olie- en gaswinning en daarmee aan de welvaart van land en volk!

Carlo Jadnanansing

Advertentie

Saturday 12 October
Friday 11 October
Thursday 10 October