starnieuws

Casus over huwelijksgoederenrecht en rol stichting

19 Jun 2016, 03:27
De rol van de stichting bij de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap:
Revolutie in het denken over de stichting in Suriname?


In het binnenkort (enigszins verlaat) te verschijnen eerste nummer van het Surinaams Juristen Blad (SJB 2016 nr. 1) is een vonnis gepubliceerd van het Gerechtshof Amsterdam de dato 26 januari 2016. De bekende Nederlandse rechtswetenschapper, tevens kenner van en auteur over het Surinaamse recht, mr.dr. C.A. Kraan, heeft een belangwekkende noot (commentaar) geschreven over genoemd vonnis. Hoewel het om een Nederlandse uitspraak gaat, is de onderhavige materie tevens van belang voor de Surinaamse rechtspraktijk.

Deze uitspraak is gewezen op het gebied van het huwelijksgoederenrecht, maar kan ook gevolgen hebben voor andere rechtsgebieden, bijvoorbeeld het onroerend goederenrecht. De materie doet erg juridisch-technisch aan, maar is van groot belang voor iedereen die één of meer onroerende goederen op naam van een stichting heeft laten stellen. Van deze methode wordt in de Surinaamse (notariële) praktijk veelvuldig gebruik gemaakt. Het gaat om vele duizenden stichtingen. Als de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam ook voor Suriname van toepassing zou worden verklaard, zou de in ons land alom gebruikte stichtingsconstructie weleens als op losse schroeven staande kunnen worden beschouwd.

De casus in het proces was als volgt:
Man en vrouw zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd te Paramaribo in 2009. Het huwelijk wordt op 20 maart 2013 door echtscheiding ontbonden in Nederland.
Twee belangrijke vragen die aan de orde komen zijn:
1. Is de Nederlandse rechter bevoegd de echtscheiding uit te spreken, nu de man de Surinaamse nationaliteit heeft en de vrouw de Surinaamse?
2. Welk huwelijksgoederenrecht geldt tussen de echtgenoten? Het Nederlandse of de Surinaamse?

De eerste vraag wordt door het Hof bevestigend beantwoord, omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Bij de tweede vraag overweegt het Hof dat nu partijen vóór het aangaan van het huwelijk geen rechtskeuze gemaakt hebben, het Surinaamse huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Dit omdat partijen in Suriname een belangrijk deel van hun leven hebben gedeeld en ook een deel van het te verdelen vermogen zich in Suriname bevindt.

Man en vrouw zijn in algehele gemeenschap van goederen naar Surinaams recht gehuwd. Deze gemeenschap is door echtscheiding ontbonden en bij de verdeling rijst een derde vraag die het Hof moet beantwoorden. De man heeft in 2003 in Suriname een stichting opgericht, van welke stichting hij de enige bestuurder is. Op dezelfde dag waarop de stichting werd opgericht, verkreeg deze een stuk grond voor de koopprijs van 31 miljoen Surinaamse gulden. Op de grond is door de man een woning gebouwd. Volgens verklaring van de man zijn de koopprijs en de bouwkosten van de woning door hem betaald. De vraag rijst nu of de vrouw aanspraak maakt op de helft van de waarde van het perceel met het daarop staande gebouw.

De man voert als argument aan dat de woning niet zijn eigendom is, maar van de stichting en dat de waarde dus buiten de huwelijksgemeenschap valt. Vanuit de Surinaamse notariële rechtspraktijk lijkt de opvatting van de man correct te zijn. Er is geen onderzoek hierover gedaan in Suriname, maar uit eigen ervaring kan ik meedelen dat er van uitgegaan mag worden dat dit standpunt in het Surinaamse notariaat gedeeld wordt. Uit het proces blijkt echter, en dat is vanuit de Surinaamse optiek bezien de grote verrassing, dat in Nederland heel anders naar deze materie gekeken wordt.

In eerste aanleg was de Rechtbank van oordeel dat de man de beschikkingsmacht heeft over de stichting en dat daarom de waarde van het perceel met de woning bij de verdeling van de gemeenschap in aanmerking genomen moet worden. De Rechtbank deelt deze beschikkingsmacht toe aan de man onder de verplichting de helft van de waarde van het onroerend goed aan de vrouw te betalen. De man was het niet eens met de uitspraak van de Rechtbank en ging in beroep bij het Gerechtshof.

In hoger beroep bevestigde het Hof min of meer het standpunt van de Rechtbank. Het Hof overwoog hierbij dat vanwege het geheel ontbreken van een eigen administratie van de stichting en een eigen bankrekening er geen beletsel voor de man is om vrij over de woning en de opbrengsten daarvan te beschikken. Dit alles levert volgens het Hof een vermogensrecht op dat tot de gemeenschap behoort. Het Hof deelt aan de man toe de vermogensrechten die hij jegens en met behulp van de stichting geldend kan doen maken, onder de verplichting om aan de vrouw de helft van de waarde van die vermogensrechten zijnde de helft van de waarde van het onroerend goed te vergoeden.

In zijn commentaar stelt Kraan dat bovengenoemde uitspraak ook van groot belang is voor Suriname. Hij wijst erop dat er in ons land talloze stichtingen zijn opgericht voor het verkrijgen van een recht van grondhuur of erfpacht, waarbij een belangrijke reden is dat de verkrijger van voormelde rechten de Surinaamse nationaliteit moet hebben en ingezetene van Suriname moet zijn. Teneinde deze vereisten te omzeilen wordt dan een stichting opgericht, die wel voldoet aan de wettelijke vereisten zodat het recht van grondhuur of erfpacht op naam van de stichting gesteld kan worden. De stichting wordt dan bestuurd door de oprichter die een vreemde nationaliteit heeft, maar meestal het enig bestuurslid is en daardoor de feitelijke beheers- en beschikkingsmacht heeft over de goederen die aan de stichting toebehoren. In de stichtingsakte wordt voorzien in de bestuursopvolging. Veelal worden de kinderen van het desbetreffende bestuurslid tot opvolgende bestuursleden benoemd.

Volgens annotator Kraan is in dergelijke gevallen veelal sprake van een stichting die het beheer voert over het onroerend goed ten behoeve van degene die het heeft gefinancierd. Eigenlijk zou de rechtsverhouding tussen de financier en de stichting bij de aankoop van het onroerend goed geregeld moeten worden. Het gaat in feite om een geldlening van de financier/bestuurder aan de stichting, daar de stichting geen eigen middelen heeft om de aankoop te financieren. In de Surinaamse praktijk wordt een dergelijke financieringsovereenkomst in de meeste gevallen niet schriftelijk vastgelegd.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat nu de man de beschikkingsmacht over de stichting heeft, de waarde hiervan gelijk gesteld kan worden aan de waarde van het onroerend goed.
Het Hof overwoog dat vanwege het ontbreken van een eigen administratie en bankrekening van de stichting, er voor de man geen beletsel is om vrij over het onroerend goed en de opbrengsten daarvan te beschikken.
In technische zin wordt gezegd dat de stichting de juridische eigenaar is (op het hypotheekkantoor, thans M.I. Gliskantoor staat het onroerend goed ten name van de stichting) en de financier/bestuurder de economische eigenaar.

Kraan is het niet geheel eens met de juridische onderbouwing van de Rechtbank en het Hof, maar kan het resultaat van de redeneringen wel geheel onderschrijven.
Hij wijst erop dat ook de Surinaamse rechter met een dergelijke casus kan worden geconfronteerd en acht het waarschijnlijk dat de lijn van de Nederlandse rechter gevolgd zal worden.
Ik teken aan dat de redenering van Kraan heeft plausibel is, maar dat het wel een revolutie in het denken over de stichtingsconstructie in ons land zou kunnen meebrengen.

Stichtingen worden bij ons juist gebruikt om bepaalde vermogensbestanddelen uit de algehele gemeenschap van goederen te houden, maar soms ook om de identiteit van de feitelijke gerechtigden (economische eigenaren) te verhullen.
Kraan geeft als waarschuwing aan het Surinaamse notariaat mee om zich te bezinnen over de hiervoor bedoelde constructie. In ieder geval is hij van mening dat de notarissen hun cliënten wel duidelijk moeten adviseren over de mogelijke gevolgen van de onroerend goed stichting. Hij wijst erop dat in ieder geval uit de uitspraak van de Rechtbank en het Hof het voor een ieder duidelijk moet zijn geworden dat het stellen van een onroerend goed op naam van een stichting een constructie is die niet verhindert dat de waarde van het onroerend goed toekomt aan degene die het onroerend goed heeft gefinancierd.

Carlo Jadnanansing Paramaribo, 18 juni 2016

Advertentie

Friday 19 April
Thursday 18 April
Wednesday 17 April