starnieuws

De Amnestiewet in het licht van staatsrecht

26 Nov 2014, 10:00
Na het aannemen van de Amnestiewet ging de maatschappelijke discussie hoofdzakelijk over de bevoegdheden van aanklager en rechtbank. Dus voornamelijk over vragen van procesrecht. De essentie van het betrokken staatsrecht is door die overmatige aandacht voor procesrecht niet goed aan de orde gesteld. Althans niet door staatsrechtelijke deskundigen. Dit stuk zet staatsrechtelijke principes rond de amnestiekwestie op een rijtje. De mensenrechten blijven hier buiten beschouwing. Ook bevat deze notitie geen mening, noch emotie, over de vraag of de President wel of niet vervolgd zou moeten worden. Het gaat alleen over geldend geschreven Surinaams staatsrecht en over ongeschreven staatsrechtelijke leerstukken die sinds eeuwen door rechtsstaten worden geëerbiedigd.

De Grondwet 1987 bevat in Artikel 65 een gebod dat geldt voor alle leden van de DNA: Ik zweer (beloof) gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan alle andere wettelijke regelingen.
Voorts geldt voor hen het verbod van Artikel 131, lid 3: Elke inmenging inzake de opsporing en de vervolging en in zaken bij de rechter aanhangig, is verboden.
Dit wordt nog eens versterkt door Artikel 54, lid 2: Voor de organisatie en het functioneren van staatsorganen worden de volgende basisprincipes in acht genomen:
a. Beslissingen van hogere staatsorganen zijn bindend voor de lagere organen. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de Rechtsprekende Organen;
b. ....
c. ....
d. ....
e. Politieke ambtsdragers zijn burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk voor hun handelen en nalaten.

De Grondwet 1987 is dus helder: ‘Parlement u moet beloven of zweren dat u zich niet mengt in het werk van de rechterlijke macht; als u dat toch doet bent u burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk.’

In strijd met grondwet
Deskundigen op het gebied van het staatsrecht hebben niet langer dan een minuut nodig om vast te stellen dat met het aannemen van de Amnestiewet de voorzitter van DNA en de leden die de wet hebben voorbereid, alsook de leden die met de wet instemden, hebben gehandeld in strijd met het grondwettelijk geschreven recht, te weten:
- strijd met artikel 131, lid 3 en met artikel 54, lid 2 onder a, tweede zin, artikelen die beide verbieden zich te mengen in het werk van een rechter;
- waardoor ze handelden in strijd met de door hen afgelegde eed of belofte van artikel 65 van gehoorzaamheid aan de Grondwet;
- als gevolg waarvan ze burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk zijn krachtens artikel 54, lid 2 onder e.

Ze handelden tevens in strijd met het ongeschreven recht van het leerstuk van de horizontale scheiding der machten, beter bekend als de trias politica: geen van de drie machten - de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht - heeft het recht om de werkzaamheden van een der andere machten te hinderen of onmogelijk te maken. Dit leerstuk geldt al meer dan tweehonderd jaar in alle landen die zichzelf rechtsstaat noemen en is niet voor interpretatie vatbaar. Artikel 131, lid 3 en artikel 54, lid 2 onder a zijn daarvan de geschreven uitdrukking.

Voorts is amnestie niet mogelijk tijdens een lopende rechtszaak. Amnestie is bedoeld om een rechtszaak te voorkómen, niet om een lopende rechtszaak te stoppen. Als een rechtszaak reeds loopt dient men het vonnis af te wachten en daarna, indien het algemeen belang dat vraagt, de veroordeelde gratie te verlenen. Amnestie en gratie zijn de twee zijden van de 'medaille' in elke Grondwet, namelijk het nut en de noodzaak om ten behoeve van het algemeen belang amnestie te verlenen zodat er geen rechtsvervolging plaatsvindt, of gratie te verlenen nadat rechtsvervolging tot een veroordeling heeft geleid, maar het uitzitten van de straf niet in het algemeen belang is.

Dat had in dit geval de juiste staatsrechtelijke route moeten zijn: rustig wachten op een uitspraak van de rechter. Die kan drie soorten uitspraken doen:
. Vrijspreken wegens gebrek aan bewijs; in dit geval waarschijnlijk de meest voor de hand liggende uitspraak wegens alle tegenstrijdige verklaringen en het (al dan niet met opzet) ontbreken van overtuigende bewijsstukken;
. Ontslaan van rechtsvervolging; in dat geval zegt de rechter dat het ten laste gelegde wel bewezen is, maar hij toch geen veroordeling uitspreekt omdat hij iets heeft gevonden waardoor hij een veroordeling niet op zijn plaats vindt;
. Veroordelen; in dat geval wordt een straf opgelegd.

Rule of law
Een veroordeling hoeft echter niet te leiden tot daadwerkelijke gevangenisstraf. Als de president – onder de indruk van die veroordeling – enkele dagen of weken niet bij machte is het land te besturen treedt de vicepresident in alle bevoegdheden van de President (artikel 98 Grondwet). De vicepresident kan dan besluiten dat het algemeen belang vordert dat er gratie wordt verleend (artikel 109 Grondwet).

Deze route is staatsrechtelijk volmaakt en wat staatsrechtelijk volmaakt is, is het enige wat rechtens relevant is. Althans in een rechtsstaat.

Voorts is dat wat staatsrechtelijk volmaakt is tevens strategisch volmaakt. De Grondwet schenden beschadigt – nationaal en internationaal – het prestige van parlement en president en daarmee van de Staat zelf. Met politieke en persoonlijke moed de juiste staatsrechtelijke route volgen leidt daarentegen tot vergroting van dat prestige.

De essentie van een rechtsstaat wordt uitgedrukt in het reeds eeuwen vaststaande adagium 'the rule of law'. Dat betekent: een land is een rechtsstaat als daar de wet regeert. Dat betekent op zijn beurt: een land is een rechtsstaat als niemand boven de wet staat. Waar iemand zich door macht en/of geld boven de (grond)wet weet te plaatsen, daar is geen rechtsstaat. Het hebben van wetboeken, openbaar ministerie, rechters en rechtbanken impliceert niet dat het land een rechtsstaat is. Het enige criterium is dat de (grond)wet geldt voor iedereen: ‘koning, keizer, admiraal, de wet geldt voor allemaal’.

Als een orgaan van de OAS oordeelt dat de Amnestiewet rechtens geen deugdelijke grondslag heeft, dan moet die wet worden ingetrokken. Dat is een consequentie van het intergouvernementele bestuur waaraan Suriname zich verdragsrechtelijk heeft verbonden. Na intrekking van die wet kan het oorspronkelijke proces worden hernomen. Er is dus niet per se eerst een Constitutioneel Hof nodig dat zou kunnen besluiten tot het niet rechtsgeldig zijn van de Amnestiewet krachtens de argumenten die hierboven genoemd zijn.

Terzijde kan worden opgemerkt dat het voorliggende ontwerp van wet inzake dat Constitutioneel Hof op enkele punten niet deugt. Onder meer door de bepaling dat rechters van dat Hof ontslagen zouden kunnen worden. Het is een essentieel element van de (binnen de trias politica in beton gegoten) onafhankelijkheid van leden van elke rechterlijke macht dat ze voor het leven worden benoemd en dat nimmer aan hun grondwettelijk gegarandeerde salaris en pensioen kan worden getornd. In sommige landen betekent ‘voor het leven benoemd’ doorwerken totdat ze van hun stoel vallen, in andere landen tot hun zeventigste.

Correcte route
Als door een uitspraak van de OAS de Amnestiewet moet worden ingetrokken is dat niet alleen van belang voor het streven naar een rechtsstaat, maar ook voor de president zelf. Dan kan hij alsnog de hierboven beschreven correcte staatsrechtelijke route volgen. Tot en met gratie als het a) toch komt tot een veroordeling, b) de President enige tijd onbekwaam is tot regeren en c) de Vicepresident gratie in het algemeen belang nodig acht. Het beschadigde prestige van Suriname en zijn President zou dan hersteld worden.

Voorts kan er een tweede proces worden gestart om de DNA-leden die zich schuldig maakten aan het schenden van hun eed of belofte om gehoorzaam te zijn aan de Grondwet, burgerrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk te stellen.

Een strafklacht tegen de betreffende leden van de DNA zal echter niet leiden tot een veroordeling. Weliswaar zegt artikel 54, lid 2 onder e, dat leden van de DNA strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld – in dit geval dus wegens schending van hun eed of belofte door zich te mengen in het werk van de rechter en daarmee diens werk te blokkeren – maar het Wetboek van Strafrecht van 1910 bevat in het hoofdstuk over ambtsmisdrijven geen ter zake geldende strafbepaling. En zoals het geval is in elk Wetboek van Strafrecht kent ook het Surinaamse wetboek in Artikel 1 de bepaling: Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Dus: ‘Geen strafbepaling in de wet? Dan ook geen strafoplegging mogelijk.’ Dat het Wetboek van Strafrecht van 1910 niet spoort met de Grondwet van 1987 – een kwestie die zich structureel voordoet in de verouderde en deels niet meer rechtsgeldige Surinaamse wetgeving als gevolg van ondeskundig gebruik (door Regering en Parlement in de periode 1987-1992) van Artikel 183 Grondwet – laat ik verder onbesproken.

In geval van een strafklacht zal de rechter dus waarschijnlijk het ten laste gelegde – te weten het schenden van de eed of belofte dat leden van de DNA de Grondwet dienen te gehoorzamen – wel voor bewezen verklaren, maar de aangeklaagde leden van de DNA ontslaan van rechtsvervolging omdat het Wetboek van Strafrecht geen strafbepaling voor dat ambtsmisdrijf bevat.

Resteert een proces wegens de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, maar van die procesgang heb ik geen verstand. Dus daarover geen opmerkingen.

Mr. dr. Leo Klinkers
Directeur Klinkers Public Policy Consultants

Advertentie